Kanker als gevolg van onvolwaardige voeding kan genezen

Kanker als gevolg van onvolwaardige voeding kan genezen

Inhoud

  1. Inleiding
  2. Opmerkingen over postduiven
  3. Proeven met postduiven
  4. Het ulcus cruris (onderbeenzweer)
  5. Samenvatting van de eerste vier hoofdstukken
  6. Genezing van de eerste kankerpatiënt
  7. De oude zienswijze van de oncologen
  8. Mijn nieuwe zienswijze
  9. Nadere toelichting
  10. Op finaliteit gerichte processen
  11. De kleine klinische symptomen die vooraf gaan aan het ontstaan van de tumor
  12. Microbiologische elementen
  13. Ontstaan en groei van kankercellen
  14. Constitutionele overdracht
  15. Profylaxe
  16. Wat is de therapie tegen kanker, en waarop berust deze therapie
  17. De onnodige dood van duizenden kankerpatiënten
  18. Samenvatting van mijn ontdekkingen
  19. De hoogmoed der domheid
  20. Het schaamteloos bedrog
  21. Verklaringen

Voorwoord

Het boek van de Vlaardingse huisarts Cornelis Moerman “Kanker als gevolg van onvolwaardige
voeding kan genezen door dieet en
therapie” werd in 1978 voor het eerst uitgegeven. De elfde en laatste druk
hiervan verscheen in 1984.

Dit boek bevat de volledige informatie over het dieet dat
het belangrijkste onderdeel is van de therapie, daarnaast is er aandacht voor
de door Moerman aanbevolen essentiële stoffen. Een boekwerk voor iedereen
die geïnteresseerd
is in de visie van Cornelis Moerman, en tevens alle informatie biedt om zelf
aan de slag te gaan met de door Cornelis Moerman ontwikkelde therapie.

Het zal de lezer niet ontgaan zijn dat de laatste decenia
voeding op een steeds belangrijkere plaats is komen te staan bij het voorkomen welvaartsziekten
waaronder kanker. Iets waaraan men zo’n halve eeuw geleden niet aan durfde te
denken. Vanuit de reguliere geneeskunde wordt op dit moment zelfs voeding al
gezien als een mogelijkheid om ziekten te behandelen en te genezen. Echter
kanker wordt hierbij nog niet genoemd.

Cornelis Moerman wist al tijdens zijn studie geneeskunde dat voeding een genezend effect heeft op elke ziekte en niet alleen op kanker. Hij was er van overtuig dat in een gezond lichaam geen kanker kan ontstaan en dat voeding de belangrijkste manier is om kanker te voorkomen. Moerman zelf was 100% overtuigd van de positieve werking van zijn dieet.

Cornelis Moerman heeft in zijn zoektocht gevonden hoe je iemand gezond kon maken, terwijl de meeste artsen alleen maar op zoek zijn naar het ongezonde zodat ze dit weg kunnen nemen. Dit is in de laatste 100 jaren niet veranderd. Moerman was ervan overtuigd en heeft ook aangetoond dat het wel degelijk mogelijk is om zelf iets te doen om beter te worden.

Bij de genezing van kanker en andere ziekten kan de
Moermantherapie een zeer grote en belangrijke bijdrage leveren door het lichaamseigen
immuun- en herstelsysteem optimaal te laten functioneren.

Ons eigen lichaam is een fantastisch instrument dat door het
moermandieet maximaal versterkt wordt.

Maart 2020

Henk Schram

Hans Stoop


Hoofdstuk 1 – Inleiding

Toen ik examen deed bij de hoogleraar Tendeloo te Leiden, legde deze een preparaat onder de lens van de microscoop en sprak de woorden: ‘Ziet u maar eens.’

Ik kende de hoogleraar. Ik kende ook zijn stelling: ‘Men kan pas denken wanneer men mogelijkheden kan overdenken.’ Zodoende achtte ik het raadzaam in de eerste plaats te beschrijven wat ik in het gezichtsveld van de microscoop aanschouwde, om vervolgens verschillende mogelijkheden te noemen en pas daarna te zeggen: ‘Het meest waarschijnlijk acht ik dat we hier te maken hebben met kanker.’ De hoogleraar knikte bevestigend en vroeg: ‘Wat denkt u van de oorzaak van kanker?’

Ik noemde als mogelijkheden: een infectie van tot nog toe onbekende aard; een verdwaalde kiem uit het embryonale tijdperk; een voortdurende prikkeling en beschadiging, zoals men dat kan zien bij rokers, als de steel van de pijp een voortdurende druk uitoefent op dezelfde plaats van de lip; om tenslotte te eindigen met de opmerking, dat de oorzaak van kanker misschien kon zijn gelegen in een plaatselijk deraiilement van de stofwisseling, die kan zijn veroorzaakt door een abnormale toestand van het gehele lichaam.

Direct vroeg de hoogleraar: ‘Kunt u dat motiveren?’. Ik antwoordde: ‘U heeft indertijd op het college een preparaat gedemonstreerd dat bestond uit een geamputeerd onderbeen. Aan dit been toonde u een ulcus cruris , dat jarenlang had bestaan en waarin zich tenslotte een kanker had ontwikkeld, die de amputatie noodzakelijk had gemaakt. Dat preparaat, professor, heeft mij nog altijd iets te zeggen. Het zegt mij allereerst dat de wond niet wilde genezen. Waarom wilde de wond niet genezen? Die wondplek was betrekkelijk klein. Ook was ze tamelijk oppervlakkig. Denkt u dat deze wondplek, indien ze had bestaan bij een volkomen gezond organisme, met een perfecte stofwisseling, dezelfde treurige gang zou zijn gegaan? De genezingskrachtkracht van het gezonde organisme is altijd groot genoeg om een plaatselijke beschadiging van het weefsel te doen genezen. De plaatselijke beschadiging kwam van buitenaf, maar het niet willen genezen kwam van binnenuit. En deze factor ‘van binnenuit’ zie ik in de eerste plaats als een ontsporing van de stofwisseling. En deze ontsporing, indien het langdurig bestaat, zou wel eens de hoofdrol kunnen spelen bij het ontstaan van kanker.’

Na mijn artsexamen vestigde ik mij in mijn geboortehuis, gelegen in de plattelandsgemeente Vlaardinger-Ambacht. Ik besloot mijn leven te wijden aan het kankerprobleem. Maar welke weg moest ik inslaan? Wie kon mij de weg wijzen?

Toen zijn er twee gebeurtenissen in mijn leven gekomen, twee toevalligheden. En deze twee gebeurtenissen zijn twee brieven, welke mij werden thuisgestuurd en waarin de weg die ik gaan moest, stond geschreven. De eerste brief was een reclamebiljet van Franse wijnbouwers, waarin hun wijn werd aangeprezen onder vermelding dat in hun wijndistrict het aantal mensen met kanker beduidend lager was dan elders, waar geen wijn werd verbouwd.

Wat zit in wijn? In wijn zit citroenzuur en jodium. Zouden deze stoffen iets te maken hebben met kanker? Welke rol zou dit jodium kunnen spelen en zou het citroenzuur misschien een natuurlijke vijand zijn van de kankercellen? Zulke en soortgelijke vraelden door mijn hoofd.

Daar ik mijn postduiven wilde gebruiken als proefdieren, deed ik het verzoek aan het Duitse Bayerconcern, mij te willen mededelen hoeveel duiven naar hun mening overeenkwamen met een volwassen mens, wat betreft de stofwisseling, dit in verband met mijn kankeronderzoek. Het antwoord hierop was de tweede brief, die mij de weg wees naar het doel.
Men schreef mij, dat de stofwisseling van 24 duiven gelijk gesteld kon worden aan die van een volwassen mens. Daaronder stond de mededeling, dat het aan het Bayerconcern niet was gelukt met duiven iets te bereiken. Bij gezónde duiven kan men geen kanker verwekken. Hier staat, in slechts enkele woorden, de weg naar het doel. Immers: de brief deelde mij precies het tegenovergestelde mede van wat men ziet bij ratten en muizen, want bij deze proefdieren kan men door voortdurende inwerking van teerprodukten gemakkelijk kanker verwekken. Het is déze tegenstelling waarvan ik bij mijn studie gebruik heb gemaakt, niet de gedachte dat het in alle eeuwigheid onmogelijk zou zijn dat een postduif kanker zou kunnen krijgen. Het door mij bestudeerde probleem is niet: ‘Waarom gelukt het verwekken van kanker bij muizen wel’, maar juist het tegenovergestelde: ‘Waarom gelukt dit bij postduiven niet.’

Anders gezegd: ik vroeg mij niet af welke verwoestingen de teer aanricht in de speciale stofwisseling van de muis, waarvan kanker het gevolg is, maar ik vroeg mij af welke factoren er in de speciale stofwisseling van de postduif aanwezig zijn, waardoor hier dit gevolg uitblijft. Het uitblijven van dit gevolg rechtvaardigt de conclusie, dat in de constitutie van deze vogels iets aanwezig moet zijn dat hen daartegen behoedt. De opgave werd derhalve het zoeken naar deze onbekende factoren die dit mogelijk maken. Mocht het mij gelukken deze factoren te ontsluieren, dan was het niet onmogelijk, dat hiermede tevens een perspectief werd geopend in de therapie tegen kanker.

[1] Moerman spreekt in al zijn werken en voordrachten over een “deraillement”.
[2] Slecht genezende wond (zweer) aan het onderbeen. Ulcus cruris is ook bekend als een open been.

Hoofdstuk 2 – Opmerkingen over postduiven

De temperatuur van het lichaam van een postduif is niet 37°, zoals bij de mensen, maar 40°C. Hij heeft geen zweetklieren, maar wel een vast aaneengesloten vacht van veren. De morfologische structuur is dus berekend op zo weinig mogelijk warmteverlies, teneinde alle geproduceerde energie te kunnen aanwenden voor het vliegen.
Hoe wordt deze energie geproduceerd? Antwoord: door middel van oxydatie, wat wil zeggen met behulp van zuurstof . Om nu een inzicht te krijgen in de enorme omvang van deze oxydatie, geef ik het volgende voorbeeld:

Gesteld dat een duif op een wedvlucht een afstand moet afleggen van 700 km. Maakt hij daarbij een snelheid van 70 km per uur, dan moet hij 10 uur zonder ophouden vliegen. Hij maakt 5 vleugelslagen per seconde, dus in totaal 10 x 60 x 60 x 5 = 180 000 vleugelslagen. Dit enorme aantal vleugelslagen is nodig om de 500 gram, die de duif weegt, gedurende 10 uur met een snelheid van 70 km door het luchtruim te bewegen. Overbodig te zeggen, dat dus de duif van nature moet beschikken over een hoog oxydatievermogen om veel energie te kunnen produceren. Wanneer men voorts bedenkt dat de duif een halve kilogram weegt en dagelijks ruim 30 gram graan gebruikt, dus één kg in een maand, dan zou een mens met een gewicht van 75 kg, per maand 150 kg vast voedsel moeten gebruiken en ook verbranden, om hierin gelijk gesteld te kunnen worden met een postduif.

Hieruit volgt de stelling: het is mogelijk dat de duif tegen elke poging onzerzijds bij deze vogel kunstmatig kanker te verwekken, van nature is beschermd, doordat zijn stofwisseling gekenmerkt is door een hoog oxydatievermogen.
Wat mij dus te doen stond was zoeken naar de stoffen die verband houden met dit oxydatievermogen. Alle stoffen die in staat zijn de vitaliteit en het oxydatievermogen in een optimale toestand te brengen, moest ik opsporen. De mogelijkheid daartoe was aanwezig, omdat de invloed van ‘goede’ stoffen immers terstond zou blijken uit het resultaat van de wekelijkse wedvluchten.
Ik trachtte dus de stofwisseling van de duiven zodanig te beïnvloeden dat de gezondheid en het prestatievermogen van ‘de duif als geheel’ op een hoger peil kwamen te staan. Daar de stofwisseling dag na dag, week na week en jaar na jaar wordt onderhouden door de voeding, is het begrijpelijk dat in de eerste plaats de kwaliteit van het voedsel de aandacht vroeg. Voor het handhaven van de gezondheid is het niet alleen nodig dat alle cellen van het lichaam voeding krijgen aangevoerd, maar het is noodzakelijk dat alle benodigde bouwstoffen in een onderling juiste verhouding gelijktijdig aan de cellen worden aangeboden. Hieruit volgt dat niet de kwantiteit van het voedsel over de gezondheid beschikt, maar in de eerste plaats de kwaliteit. Voedsel belast met verkeerde stoffen, en vooral met een tekort aan onmisbare stoffen, zal tenslotte de ‘op finaliteit gerichte processen’ in de stofwisseling doen ontsporen en de basis vormen waarop ziekte ontstaat. Om deze reden zijn de door mij genomen voedingsproeven met de duiven in de eerste plaats gericht op het effect van de kwaliteit.

Ik deed dus niet zoals Bayer die getracht had de duif kanker te bezorgen om daaruit conclusies te kunnen trekken, maar ik deed precies het omgekeerde: ik trachtte de duif te brengen in een optimale gezondheid, met het doel te weten te komen welke stoffen daarop van invloed zijn. Deze onderzoekingen heb ik gedaan in de jaren die zijn voorafgegaan aan 1940.
Het komt er dus op neer dat ik mijn denken concentreerde op de stofwisseling en de oxydatieprocessen in de cellen. Door proefnemingen met postduiven wilde ik te weten komen welke stoffen in de voeding een normaal verloop van deze processen garanderen. Anders gezegd: ik wilde weten wat men dient te verstaan onder een volwaardige voeding voor een postduif, en aangezien een postduif nagenoeg hetzelfde eet als de mens, kan deze volwaardige voeding ook gelden voor ieder van ons.

Hoofdstuk 3 – Proeven met postduiven

Ik ben geboren op het landgoed ‘Hoogstad’ te Vlaardinger-Ambacht, hetwelk ik later van mijn ouders heb geërfd. Reeds als jongen had ik een hok met postduiven. De omgang met deze vogels was mijn grootste genot. Kort na mijn vestiging op het landgoed gebeurde het dat er een jongen bij mij kwam met een zieke postduif. Deze jongen vertelde mij dat zijn vader de vogel had laten onderzoeken en dat was vastgesteld dat de duif leed aan een kankergezwel. De jongen stelde mij de vraag of er nog wat aan te doen was. Het is déze duif geweest waarmee ik mijn eerste proef heb gedaan. Met een injectiespuit haalde ik uit de tumor een hoeveelheid cellen en spoot ze in de borstspier van één van mijn gezonde duiven. Het resultaat was dat de zieke duif met het gezwel na enige weken doodging, maar de ingespoten duif in leven bleef.
Zoals reeds is medegedeeld, vroeg ik aan de Bayerfabriek, waarvan ik als apotheekhoudend geneesheer medicijnen betrok, hoeveel duiven men gelijk kon stellen aan één mens wat betreft de stofwisseling. Het antwoord luidde: 24 duiven. Tevens kreeg ik echter de waarschuwing van de wetenschappelijke afdeling dat men bij gezonde postduiven op generlei wijze kunstmatig kanker kan verwekken. Dat klopte dus met de uitkomst van mijn eigen experiment. Ik zie deze feiten als een bewijs dat een gezonde postduif in zijn gezonde stofwisseling een geheimzinnige onderdrukker moet bezitten welke hem beschermt tegen het ontstaan van kanker. En anderzijds zal verval van gezondheid, gepaard met het teruglopen van de oxydatieprocessen, tot gevolg hebben dat de onderdrukker niet meer kan functioneren, of zelfs geheel wordt uitgeschakeld, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor het ontstaan van kanker in het lichaam van een postduif, of van een mens.

Ziedaar het punt waarop een geheel nieuwe zienswijze ontstond, namelijk: niet langer proefdieren gebruiken om kanker te veroorzaken, maar gezonde postduiven, die kankercellen kunnen laten verdwijnen. Door middel van experimenten vaststellen welke stoffen in de voeding aan de basis liggen van een ideale gezondheid, om zodoende de geheimzinnige onderdrukker te benaderen. Anders gezegd: ik ging de tot nog toe volgens de oude zienswijze onneembare vesting bestormen vanuit de tegenovergestelde zijde, namelijk aan het beginpunt van de ziekte en niet aan het eindpunt. Bovendien had ik hierbij het grote voordeel dat postduiven nagenoeg hetzelfde voedsel eten als een mens. Gewapend met de bovengenoemde inzichten begon ik met de volgende duivenproeven. Aanvankelijk twee hokken, elk met 24 duiven. Later vier hokken. Om nu uit te maken welke invloed een bepaalde stof in de dagelijkse voeding heeft op de gezondheid van een duif, dus op de
stofwisseling en ook op de oxydatieprocessen, ging ik als volgt te werk. Eerst kregen de duiven in beide hokken enige weken het gangbare voedsel. Het gevolg was dat er tussen de duiven van beide hokken geen verschil in gezondheid te bemerken was. Daarna gaf ik de duiven van het eerste hok gist in het drinkwater. Daar gist de vitaminen van het B-complex bevat, moest in het tweede hok elke vorm van B-vitaminen worden weggelaten. De tarwe moest worden vervangen door verkruimeld wit brood, de gerst en padi door parelrijst ; de bonen, erwten en maïs mochten hetzelfde blijven. Na enige weken was het resultaat onmiskenbaar. De duiven van het eerste hok kwamen in ‘vorm’, maar in het tweede hok ontbrak deze ‘vorm’ totaal. Meegegeven op een wedvlucht over enige honderden kilometers was het resultaat niet twijfelachtig. De duiven van het eerste hok kwamen klapwiekend onvermoeid terug. Die van het tweede hok waren zichtbaar vermoeid en liepen hun hok binnen met hangende vleugels. Voor mij was dit een bewijs dat bij deze duiven het oxydatievermogen was teruggelopen, met als gevolg een verminderde energieproductie en het ontstaan van vermoeidheid.
Vanzelfsprekend heb ik voor het vinden van de overige stoffen dezelfde methode toegepast. Bijvoorbeeld: voor de vitamine E gaf ik de duiven van het eerste hok gekiemde tarwe en bovendien tabletten in het drinkwater. Het aantal tabletten was gemakkelijk te bepalen, want 24 duiven zijn gelijk te stellen aan één mens. De benodigde dagelijkse dosis voor een mens kon ik vinden in de folders van Hoffmann La Roche . In het tweede hok gaf ik de gewone gangbare mengeling. Ik kreeg hetzelfde resultaat als bij de proef met het B-complex. Het vitamine E acht ik zeer belangrijk. Enige jaren geleden behandelde ik een 11-jarige doffer met deze vitamine. Ingezet op een wedvlucht over 1300 km (Barcelona) won hij zelfs internationaal een prachtige prijs. Naar aanleiding van een reclamefolder van wijnbouwers uit de streek rond Bordeaux ben ik op het idee gekomen ook te experimenteren met jodium en citroenzuur.
Onnodig te zeggen dat veel stoffen die ik heb beproefd geen waarde bleken te hebben.

Deze proeven met de postduiven hebben onmiskenbaar bewezen dat acht stoffen, met name vitamine A, B-complex, E en D, citroenzuur, jodium, zwavel en ijzer, noodzakelijk constant in de voeding voldoende aanwezig moeten zijn voor het behoud van een ideale gezondheid. En anderzijds, dat een chronisch tekort aan deze stoffen, ondanks de aanwezigheid van zuurstof, leidt tot verminderde oxydatie in de cellen ten gunste van gisting. Op deze wijze wordt de weg vrijgemaakt voor het ontstaan van kankercellen. Vandaar dat ik kan zeggen: ‘De postduif onthult het raadsel van de kanker.’
U zult bemerken dat in de reeks genoemde stoffen het vitamine C ontbreekt. Dit komt omdat de postduif het vitamine C zelf maakt overeenkomstig de behoefte die hij eraan heeft. Straks zal, bij de beschrijving van de genezing van de eerste patiënt, worden verklaard waarom vitamine C aan de reeks genoemde stoffen moet worden toegevoegd.

Hoofdstuk 4 – Het ulcus cruris (onderbeenzweer)

Intussen had het vraagstuk van het ulcus cruris, dat volgens prof. Tendeloo een basis kan zijn waarop kanker ontstaat, mij geen rust gelaten. Indien het op waarheid berustte wat de wijnbouwers hadden geschreven, dan was het niet ondenkbaar dat een ulcus cruris gunstig zou kunnen worden beïnvloed door citroenzuur en jodium. Toen dan ook een patiënt op mijn spreekuur verscheen met een ulcus cruris, dat reeds jarenlang bestond, besloot ik dit ulcus niet plaatselijk te behandelen, maar de patiënt als geheel inwendig te behandelen met citroenzuur en jodium, aangevuld met stoffen uit de lijst die ik met behulp van de duiven had samengesteld. Daarnaast het volgende dieet: geen suiker, maar citroenen. Het op deze wijze toegevoerde ascorbinezuur speelde een belangrijke rol. Na zes weken was het ulcus volledig genezen.

Later kreeg ik nog twee ernstige gevallen van ulcus cruris te behandelen. Het resultaat was hetzelfde. Door inwendige toediening van citroenzuur en jodium, gecombineerd met een dieet rijkelijk voorzien van ascorbinezuur (vitamine C) en bovendien nog vitamine A en E, ontstond een radicale genezing. Met het oog op de strijd tegen de kanker gaven deze resultaten, alsmede de door de experimenten met de duiven gevonden feiten, mij aanleiding tot het opstellen van de volgende regels:

  1. Het bij postduiven aanwezige hoge oxydatievermogen en de gezonde stofwisseling, waarop de gevonden lijst van stoffen een onmiskenbare invloed heeft, behoedt deze vogels tegen het verwekken van kanker. Het dieet rijkelijk voorzien van ascorbinezuur (vitamine C) en bovendien nog vitamine A en E, en de lijst van stoffen zouden wel eens een wapen kunnen zijn in de strijd tegen kanker.
  2. Het feit dat een ulcus cruris – volgens prof. Tendeloo – predisponeert voor kanker, met andere woorden dat eerst een basis aanwezig moet zijn alvorens kanker ontstaat, geeft aanleiding tot de veronderstelling dat door de manier waarop deze basis is weggenomen ook kanker op een zelfde wijze zou kunnen worden bestreden, namelijk door een behandeling van de mens als geheel met de gevonden stoffen.
  3. Ik kreeg vertrouwen in mijn grondgedachte dat kanker ontstaat op basis van een deraillement in de stofwisseling, met name een verminderde werkzaamheid van het oxydatievermogen en en daardoor een toename van gisting, dus afbraak van suiker zonder zuurstof met productie van melkzuur.

Anders gezegd: wanneer kanker ontstaat, dan ontstaat dit in een organisme met een gederailleerde stofwisseling en een verminderd oxydatievermogen, onder optreden van gisting. De conclusie ligt voor de hand: neem deze basis weg door middel van de gevonden stoffen, dan bestaat er grote kans dat ook de kanker verdwijnt. Het al of niet juist zijn van deze laatste conclusie kon echter alleen door een experiment aan het ziekbed worden bewezen.

Hoofdstuk 5 – Samenvatting van de eerste vier hoofdstukken

  1. Moerman heeft bevestigd dat men dat men bij gezonde postduiven, zolang ze gezond zijn, op generlei wijze kanker kan verwekken.
  2. Inspuiting met levende kankercellen bij gezonde postduiven doet geen kankergezwel ontstaan. De logische conclusie hiervan is dat bij postduiven de gezonde stofwisseling moet fungeren als onderdrukker, waardoor de ingespoten kankercellen niet in leven blijven.
  3. De gezonde stofwisseling van een postduif is afhankelijk van acht stoffen: citroenzuur, ijzer, jodium, zwavel, vitamine A, B, C, en E. Voor het behouden van een gezonde stofwisseling moeten derhalve deze stoffen dagelijks in voldoende mate in de voeding aanwezig zijn.
    4 Bij vermindering van deze stoffen in de voeding van de duiven, ontstaan ernstige gevolgen: verlies van optimale gezondheid; verlies van ‘vorm’; verminderde prestatie op de wedvluchten door het optreden van vermoeidheid, hetgeen wijst op een teruglopen van de oxydatieprocessen in de cellen, dus verminderde energieproductie. Genoeg bewijzen om te begrijpen dat bij deze duiven de stofwisseling is gederailleerd.
  4. Hiermede is tevens aangetoond dat tengevolge van deze gederailleerde stofwisseling embryonale stamcellen niet kunnen uitgroeien tot normale zuurstofademende cellen. De gisting in de cellen zal het zuurstofgebruik overheersen.
  5. Uit mijn ervaring is hiermede ook aangetoond dat het vermogen van een gezonde stofwisseling om het ontstaan van kankercellen te onderdrukken in een gederailleerde stofwisseling steeds meer verloren zal gaan en zal eindigen met een volledig uitvallen van de onderdrukker. Het gevolg hiervan zal zijn dat deze niet meer gezonde duif dan wel kanker kan krijgen.
  6. Aan het ontstaan van kanker gaat een deraillement van het lichaam vooraf. Hiermede is aangetoond dat aan het ontstaan van kanker een deraillement in de stofwisseling van ‘het lichaam als geheel’ voorafgaat, hetgeen op de voet wordt gevolgd door het uitvallen van de onderdrukker, waardoor de weg wordt vrijgemaakt voor het ontstaan van kanker. Kanker is dus geen plaatselijke ziekte, maar een ziekte van het lichaam als geheel. De tumor is hiervan een symptoom, en de oorzaak daarvan is een deraillement in de stofwisseling en het uitvallen van de onderdrukker. De conclusie ligt voor de hand. Tracht de stofwisseling weer gezond te maken door het toedienen van min dieet en de acht stoffen. Gelukt dit, dan zal de gezonde stofwisseling de functie van de onderdrukker herstellen. Wat daarna met de tumor zal gebeuren kan ‘kan aan het ziekbed worden vast gesteld.

Hoofdstuk 6 – Genezing van de eerste kankerpatient

In december 1939 kwam een man op
mijn spreekuur: Leendert Brinkman. Bij onderzoek constateerde ik een tumor in de buik en een metastase in de lies en in het dijbeen. Met spoed liet ik deze patiënt opereren. De chirurg vertelde mij het volgende: ‘Brinkman heb ik geopereerd. De tumor is kanker, doorgegroeid in het bekken, waardoor ik de tumor niet kon wegnemen. Ik heb de buik weer gesloten zonder de tumor te verwijderen. Zodra de hechtingen zijn verwijderd en de wond is genezen, kan hij naar huis om te sterven.’

Eenmaal thuis heb ik met Brinkman gesproken. Ik heb hem alles verteld over mijn onderzoek met postduiven en Brinkman zelf gesteld voor de beslissing of ik in dit geval van kanker de stoffen waarvan ik aannam dat ze een mogelijk uitzicht op genezing boden, mocht aanwenden.
Het antwoord van Brinkman, dat van wijsheid en groot geloof getuigt, luidde: ‘Dokter, ik weet dat ik verloren ben. Maar bij God is alles mogelijk. Ik ben overtuigd dat u alles aan mij zult doen wat menselijkerwijs in uw vermogen ligt. Mocht het voor mij nog niet baten, dan is misschien mijn lichaam nog tot lering om eenmaal de oplossing te vinden.’ Ik wil niet verhullen dat ik deze woorden met diepe ontroering heb aangehoord.
Deze man was de eerste patiënt die ik heb behandeld met de stoffen die ik langs de weg van het experiment had gevonden, gecombineerd met een dieet. Na zijn genezing vertelde Brinkman aan ieder die het maar horen wilde: ‘Ik heb niet een kruiwagen met sinaasappelen en citroenen gegeten, maar een wagon.’ Het is dus bijna overbodig hier op te merken dat ik er mij ten volle van bewust was dat ik deze man hierdoor dagelijks had behandeld, niet met enige milligrammen, maar met een stroom ascorbinezuur, zodat dit laatste aan de lijst der gevonden stoffen moet worden toegevoegd.
Brinkmans loon was groot. De tumor en de metastasen verdwenen. Een jaar later constateerde de chirurg dat hij volledig was genezen. Hij bereikte de leeftijd van bijna 90 jaar. Daar hij in 1940, tijdens de behandeling, 56 jaar oud was, heeft hij dus nog bijna 35 jaar van zijn leven genoten.

Het dieet dat ik aan patiënt Brinkman heb voorgeschreven was als volgt.

Geen vlees, vis of gevogelte;
Geen water, koffie of thee drinken;
Wel sap van rode bieten, peen, zure appelen en peren, gemaakt met behulp van een sapcentrifuge, vers geperst en gedronken;
Geen suiker of voedsel waarin suiker is verwerkt;
Matig zout;
Per dag 1/2 tot 1 liter karnemelk of pap daarvan;
Sap van citroenen, eventueel te verdunnen met sap van sinaasappelen;
Bessensap;
Eén of twee eidooiers (geen eiwit) per dag;
Bruin brood (volkorenbrood) met roomboter en kaas;
Geen aardappelen, maar rijst met roomboter en groene groenten, vooral sla met komkommers en augurken;
Ook zijn andere groenten, zoals worteltjes, rode bieten en asperges toegestaan;

Zilvervliesrijst gebruiken, dus rijst waarvan het zilvervlies niet is
verwijderd. Deze rijst kan grof gemalen worden en mag in zoete melk worden
gekookt (volle melk).

Toegestaan hierbij zijn:

Pruimen, abrikozen, moes van zure appelen, peren en perziken;
Erwtensoep zonder vlees of spek, wel met uien, peen, knolselderij en groenten;
Geen laxeermiddelen gebruiken, maar, indien nodig, driemaal daags een paplepel olijfolie;
Veel fruit.

Vanzelfsprekend begreep ik dat ik met dit succes lijnrecht kwam te staan
tegenover de oude zienswijze van de oncologen en hun behandeling van
kankerpatiënten door middel van opereren, bestraling en cytostatica. De
gevolgen hiervan konden niet uitblijven. Het is echter te betreuren dat de
strijd tussen de oude en de nieuwe zienswijze inmiddels is uitgegroeid tot een Nederlandse herhaling van de geschiedenis van Semmelweiss.

Toegestaan hierbij zijn:

Pruimen, abrikozen, moes van zure appelen, peren en perziken;
Erwtensoep zonder vlees of spek, wel met uien, peen, knolselderij en groenten;
Geen laxeermiddelen gebruiken, maar, indien nodig, driemaal daags een paplepel olijfolie;
Veel fruit.

Vanzelfsprekend begreep ik dat ik met dit succes lijnrecht kwam te staan
tegenover de oude zienswijze van de oncologen en hun behandeling van
kankerpatiënten door middel van opereren, bestraling en cytostatica. De
gevolgen hiervan konden niet uitblijven. Het is echter te betreuren dat de
strijd tussen de oude en de nieuwe zienswijze inmiddels is uitgegroeid tot een Nederlandse herhaling van de geschiedenis van Semmelweiss.

Hoofdstuk 7 – De oude zienswijze van de oncologen

Het zal u bekend zijn dat de
laatste honderd jaar enorme vorderingen zijn gemaakt in de geneeskunde. Bijna alle ziekten hebben we onder controle. Ondanks grote inspanning was er toch één ziekte die zich bleef hullen in een sluier van mysterie, dood en verderf zaaiend in talrijke gezinnen, zodat menigeen de naam van deze ziekte slechts met huivering uitspreekt: kanker. Het is deze ziekte, waaraan ik als plattelandsgeneesheer te Vlaardingen, mijn gehele leven heb gewijd. Het is mij gelukt een totaal nieuw licht te werpen op dit moeilijke en schijnbaar onoplosbare probleem. Een belangrijk aantal geneesheren is thans van mening dat mijn nieuwe zienswijze omtrent het kankervraagstuk de juiste zienswijze moet zijn, omdat het mij is gelukt vele kankerlijders, die ten dode gedoemd de ziekenhuizen hadden verlaten om thuis te sterven, toch nog te genezen. Door een onderzoek van deze geneesheren is dit met zekerheid vastgesteld. Op grond hiervan is het mijn bedoeling u een zo duidelijk mogelijk inzicht te geven, zowel in de oude zienswijze van de oncologen, als in mijn nieuwe zienswijze.
Wanneer wij beginnen met de oude zienswijze en de vraag stellen wat kanker is, dan moet er aan worden herinnerd dat op het laatste kankercongres te Amsterdam als slotconclusie werd vastgesteld, dat niemand ter wereld ons kan zeggen wat de oorzaak is van kanker. Dit impliceert dat ook niemand kan zeggen wat kanker is, hoewel de geneesheren de gewoonte hebben aangenomen te zeggen: dit is kanker, of dit is geen kanker, in plaats van te zeggen: dit noemen we kanker, waardoor veel geneesheren, en vooral het publiek, de denkfout maken dat men al weet wat kanker is. De verschillende theorieën over kanker zijn een duidelijk bewijs van het feit dat het woord ‘kanker’ slechts een naam is voor iets dat in duisternis is gehuld. Vanzelfsprekend was deze situatie aan het begin van deze eeuw precies dezelfde. Vandaar dat in die dagen een groep geleerden, die begonnen was met een onderzoek naar de mysterieuze ziekte, een werkschema heeft opgesteld, de zogenaamde ‘cellulair-hypothese’. De voornaamste punten hiervan zijn:

1.            kanker is een plaatselijke ziekte;

2.            de ziekte bestaat uit de vorming van een tumor;

3.            deze tumor bestaat uit abnormale cellen;

4.            de groei van deze cellen is niet te stuiten;

5.            de cellen vertonen een infiltrerende groei.

Er moet op gewezen worden dat deze hypothese nooit wetenschappelijk is bewezen. Tot op de dag van vandaag is en blijft dit werkschema een hypothese, opgesteld naar wat men zag en niet naar aanleiding van wetenschappelijke bewijzen. Het merkwaardige is nu dat tientallen jaren later was vergeten dat het gehele kankeronderzoek gebouwd werd op de genoemde hypothese, zodat dit onderzoek veel gelijkenis vertoont met een gebouw dat men heeft opgetrokken zonder fundering.
Eenzelfde opmerking dient men te maken omtrent de plaatselijke behandeling van kanker volgens de oude zienswijze. Operatie, bestraling en cytostatica mag men nooit beschouwen als een zuiver wetenschappelijke behandeling. Hoogstens kan men hier spreken van een symptomatisch ingrijpen. Het is dan ook opvallend dat er nooit wordt gesproken over een causale behandeling, maar uitsluitend over ‘de gangbare en algemeen aanvaarde methode. ‘

Zo sukkelde men vruchteloos voort, tientallen jaren, zonder de oorzaak van
kanker te hebben gevonden, maar ook zonder de vraag te stellen of de
vruchteloosheid van het onderzoek misschien te wijten is aan een fout in de
hypothese, of dat achter deze oude zienswijze misschien een grote blunder
verscholen ligt. Want zonder te weten wat kanker is, heeft men jarenlang het onderzoek gebaseerd op wat men zag.
Het is hier dezelfde misvatting als in de middeleeuwen. Men zag dat de aarde plat was en men zag dat de zon een grote boog beschreef hoog boven de aarde. Iedereen zag dat de aarde stilstond en de zon gehoorzaam zijn weg vervolgde. Op deze wijze ontstond de toenmalige ‘gangbare en algemeen aanvaarde’ zienswijze omtrent het zonnestelsel, totdat Copernicus en Galileï aan de wereld toonden dat ieder mens het recht heeft zelfstandig te zoeken naar de waarheid. Op deze wijze hebben zij bewezen dat de oude zienswijze precies moest worden omgekeerd.

Mag ik u vervolgens in vogelvlucht meenemen naar de oude kraamvrouwenkliniek in Wenen, waar talrijke jonge vrouwen zijn gestorven aan de beruchte koorts, omdat prof. Klein weigerde zijn handen te ontsmetten in chloorwater? Waarom deed hij dat niet? Omdat hij zag dat er geen enkel wetenschappelijk verband kon bestaan tussen het chloorwater op de gang en de kraamvrouwen in de zaal. Maar juist achter dat wat hij zag lag de grote blunder verborgen, waardoor bij hem de vrouwen bleven sterven en bij Semmelweiss niet.
Het heeft er alle schijn van dat ik uit deze twee historische gebeurtenissen mijn les heb geleerd. De oude zienswijze heb ik als zijnde onbetrouwbaar naast mij neergelegd, en ik ben zelfstandig gaan zoeken naar de waarheid. Als gevolg hiervan meen ik de wereld een bouwstuk van blijvende waarde te hebben geschonken.

Hoofdstuk 8 – Mijn nieuwe zienswijze

Volgens dit bouwstuk is ons aards bestaan een voortdurend balanceren tussen leven en dood. Niemand kan zeggen hoe lang hij nog zal leven; ook weet hij niet wanneer de dood zal toeslaan. Evenzo is ons bestaan een balanceren tussen gezondheid en ziekte. Is het dan niet vreemd en eenzijdig dat de geneeskunde zich nagenoeg alleen maar bezig houdt met ziekte, zonder voldoende te beseffen dat er twee partijen aanwezig zijn die vechten om de hegemonie?
Elke ware geneeskunde is immers hulp verlenen aan de gezondheid om de baas te blijven over de ziekte. Wie dit begrijpt, kan ook begrijpen waarom men tientallen jaren over de gehele wereld heeft gezocht naar de oorzaak van kanker zonder deze te hebben gevonden. Men meende te staan voor een onoplosbaar raadsel. De fout was echter dat men steeds bleef zoeken aan de zijde van de ziekte, dus in het tumorweefsel, zonder acht te slaan op de tegenspeler, met name de gezondheid en haar afweersysteem. Dit reeds in de dertiger jaren te hebben ingezien bleek een grote stap voorwaarts. Want hiermede heb ik de weg naar de oplossing van het kankervraagstuk gevonden. Het spel dat ik zie tussen gezondheid en ziekte noem ik anti-spel.

‘Verticaal gezien schommelt de gezondheid van het menselijk leven tussen twee polen. De bovenste pool noem ik vitaliteit en de onderste noem ik mortaliteit. Zolang de vitaliteit zich handhaaft, wordt de mortaliteit teruggedrongen en onderdrukt. Daalt echter de vitaliteit, dan betekent dit – wederom verticaal gezien – dat de mortaliteit zijn onderdrukker kwijt is. Met welk gevolg? De revolte, de omwenteling, neemt een aanvang. De constructieve krachten van de bovenste pool raken hun macht kwijt en de destructieve machten van de onderste pool dringen met kracht naar boven en trachten zich meester te maken van het organisme[1]. Tot deze destructieve machten behoren de microbiologische elementen, inclusief de virussen, maar ook een onvolwaardige voeding.
Men kan hier een klassiek woord gebruiken. Dat woord is ‘anti’. Het betekent: ‘treden in de plaats van’. Zulk een anti-spel zien we bij licht en duisternis. Het licht is niet de oorzaak van de duisternis, maar het is de onderdrukker van de duisternis. Waar het licht verdwijnt, treedt automatisch de duisternis in de plaats van dat licht. Welnu: wanneer in de stofwisseling van een mens door een onvolwaardige voeding een tekort ontstaat aan stoffen die nodig zijn voor een ideale gezondheid, dan zal een revolte van de onderste pool in de plaats treden van de ideale gezondheid.’

Ziedaar de wijze waarmee ik het biologische leven van ons stoffelijk lichaam heb bezien, waardoor het mij gegeven werd, reeds in de dertiger jaren, binnen te dringen in de geheimen van de vreselijke ziekte, die voor iedereen een raadsel bleef.

Een kankerpatiënt is een mens die op een bijzondere wijze ernstig ziek is. De ideale gezondheid is verdwenen. Een revolte van de onderste pool is bezig zich meester te maken van het gehele lichaam, zodat men terecht de vraag kan stellen welke de verschijnselen zijn die men vanzelfsprekend moet kunnen vinden aan het ziek geworden lichaam tengevolge van deze revolte. Welnu, bij een nauwkeurig onder zoek van het gehele lichaam van de patiënt vond ik de volgende symptomen:

1.            de algemene symptomen, waaronder ik versta “de kleine klinische verschijnselen”, die men gemakkelijk aan het lichaam van de patiënt kan constateren;

2.            gewichtsvermindering, vermagering en uittering van het gehele lichaam;

3.            microbiologische
elementen in het bloed, te zien bij tienduizend maal vergroting. Behalve de
siphonospora polymorpha van Von Brehmer, ziet men nog veel kleinere
microbiologische elementen;

4.            een plaatselijke tumor.

De belangrijke vraag die zich daarna voordeed was deze: wat is de onderlinge verhouding tussen deze vier factoren? Hoe moeten we ze verklaren? Zijn ze alle vier een gevolg van één en dezelfde oorzaak? Maar volgens de oude zienswijze van de cancerologen[1] is de oorzaak van kanker nog onbekend. Een verband te zoeken tussen de vier factoren en een onbekende oorzaak is onmogelijk. Het is daarom beter eerst de vraag te stellen: wat zegt de oude cellulairhypothese[2]? De aanhangers daarvan houden vast aan de mening dat kanker een volkomen lokaal proces is. Het ontstaan van kanker is volgens hen een cellulair proces. De verandering van een oorspronkelijk normale cel in een boosaardige cel is alleen een kwestie van de cel.
Zoals men ziet: de oorzaak van kanker kan hier niet zijn gelegen buiten dit
lokale kankerproces. Maar consequent doorgedacht, moeten dan de andere drie
factoren verklaard kunnen worden als gevolgen van dat lokale cellulaire proces, en dit blijkt op geen enkele wijze mogelijk te zijn. De conclusie ligt voor de hand: de cellulairhypothese is onhoudbaar, wat bovendien nog werd bewezen toen ik ontdekte dat meerdere van de algemene symptomen werden veroorzaakt door een gebrek aan bepaalde vitaminen, veroorzaakt door een onvolwaardige voeding.

Ik vroeg mij toen af of de oude zienswijze niet precies moest worden omgekeerd, namelijk dat eerst het lichaam ziek was geworden door het ontbreken van voor het leven onmisbare stoffen, gevolgd door een deraillement in de stofwisseling, en dat pas daarna de tumor ontstaat, evenals de drie andere symptomen, zodat alle vier factoren worden veroorzaakt door één en dezelfde oorzaak: een verstoorde stofwisseling door een onvolwaardige voeding.


[1]
Oncologen

[2] De Duitse doctor Rudolf Virchow suggereerde dat alle cellen het resultaat zijn van deling van eerder bestaande cellen. Dit wordt de modern cel theorie genoemd. Virchow is de grondlegger van de cellulaire pathologie die gebaseerd is op het idee dat ziekten niet op een heel organisme effect hebben, maar zijn gelokaliseerd in bepaalde groepen van cellen. Dit maakt het eenvoudiger om een diagnose te stellen en de ziekte te behandelen.

[3] De Duitse doctor Rudolf Virchow suggereerde dat alle cellen het resultaat zijn van deling van eerder bestaande cellen. Dit wordt de modern cel theorie genoemd. Virchow is de grondlegger van de cellulaire pathologie die gebaseerd is op het idee dat ziekten niet op een heel organisme effect hebben, maar zijn gelokaliseerd in bepaalde groepen van cellen. Dit maakt het eenvoudiger om een diagnose te stellen en de ziekte te behandelen.


Hoofdstuk 9 – Nadere toelichting

In de voorafgaande hoofdstukken,
die mijn nieuwe zienswijze vertolken, is melding gemaakt van processen welke zijn aangeduid met bijzondere termen, met name:

1.            een deraillement in de stofwisseling;

2.            op finaliteit gerichte processen;

3.            de kleine klinische symptomen (verschijnselen) van een kankerpatiënt.

Het gebruik van deze termen vereist een nadere toelichting, opdat men de
betekenis en de draagwijdte van deze termen kan doorgronden, zodat niemand de mening kan zijn toegedaan dat ook mijn nieuwe zienswijze, evenals de oude zienswijze van de oncologen, zou berusten op een hypothese. Want dit is volstrekt niet waar. Ik waarschuw daar juist tegen wanneer ik zeg: ‘niet
praten, niet theoretiseren, maar aan het ziekbed gaan zitten, feiten
vaststellen en iets bewijzen.’

Wat versta ik nu onder een
deraillement in de stofwisseling? Onder een deraillement in de stofwisseling versta ik, dat de op finaliteit gerichte processen in de stofwisseling alleen dán de gezondheid van het organisme, en daarmee tevens die der cellen, kunnen handhaven, wanneer de daarvoor noodzakelijke stoffen voortdurend in voldoende mate in dat organisme aanwezig zijn. Is echter in het organisme door een langdurige onvolwaardige voeding, of door het feit dat de onontbeerlijke stoffen door carcino-kinetische stoffen[1] teniet zijn gedaan, een chronisch tekort opgetreden van deze noodzakelijke stoffen, dan zal het normale eindresultaat van de op finaliteit gerichte processen niet worden bereikt. Met andere woorden: deze op finaliteit gerichte processen in de stofwisseling zullen derailleren.

Wat zegt deze definitie?

1.            Dat ik nooit gezegd of bedoeld heb dat alle soorten kanker veroorzaakt worden door een onvolwaardige voeding, want zelfs bij een volwaardige voeding kunnen de voor het leven noodzakelijke stoffen worden gebonden of vernietigd door carcino-kinetische stoffen. Zelfs kan, ondanks een volwaardige voeding en de afwezigheid van kanker verwekkende stoffen, een schrompelend litteken van een grote brandwond de aanvoerende en afvoerende kanalen zodanig ter plaatse vernauwen, dat de cellen in dat gebied in ernstige mate verstoken blijven van noodzakelijke stoffen, gevolgd door het teruglopen van de oxydatieprocessen, zodat deze cellen noodgedwongen hun toevlucht moeten
nemen tot gisten, en op deze wijze ontaarden in kankercellen.

2.            Dat de definitie volkomen in overeenstemming is met de duivenproeven, waarbij de noodzakelijke stoffen opzettelijk werden weggelaten, en dat de daardoor ontstane storing in de stofwisseling niet alleen tot gevolg had dat de oxydatieprocessen terugliepen, maar dat de vitale pool niet meer kon
spreken van ideale gezondheid, hetgeen automatisch gevolgd wordt door een
revolte van de mortale pool.

3.            Dat de definitie eveneens in overeenstemming is met de verschijnselen van een ulcus cruris. In de twintiger en dertiger jaren poogde men een ulcus cruris te genezen door uitwendige behandeling met allerlei soorten zalven, maar meestal zonder resultaat. Ondanks deze pogingen werd het ulcus wat men noemt chronisch, met predispositie voor kanker. Reeds in de twintiger jaren heb ik op het examen de stelling verdedigd dat de oorzaak van het niet willen genezen, dus chronisch worden van het ulcus, niet moest worden
gezocht in het uitwendige weefseldefect, maar in de inwendige toestand van de mens als geheel, met name een tekort aan noodzakelijke stoffen, die het lichaam nodig heeft om een wond te doen genezen. Het is immers niet de dokter die de wond geneest! Dat doet het lichaam zelf. Maar het lichaam zal hier in gebreke blijven, wanneer in zijn stofwisseling de daarvoor noodzakelijke stoffen niet aanwezig zijn. Ziedaar wat ik versta onder een deraillement in de stofwisseling.

Resumerende krijgen we nu het
volgende:

1.            Ik kreeg van de
wetenschappelijke afdeling van Bayer de mededeling dat gezonde postduiven het vermogen bezitten om ingespoten levende kankercellen te doden en te laten verdwijnen, hetgeen ik destijds populair-grappig heb aangeduid met de term ‘smelten’, omdat niemand in de dertiger jaren mij kon vertellen waar die ingespoten cellen waren gebleven.

2.            Ik zag het verschijnsel dat in het gezonde lichaam van een postduif de kankercellen verdwijnen als een bewijs dat een gezonde postduif in zijn gezonde stofwisseling een geheimzinnige onderdrukker met een afweersysteem moet bezitten, welke deze duif beschermt tegen het ontstaan van kanker. Het is dan ook vanzelfsprekend dat ik gezonde postduiven als proefdieren ging gebruiken, om door middel van experimenten vast te stellen welke stoffen in de voeding aan de basis liggen van een ideale gezondheid, om zodoende de geheimzinnige onderdrukker te benaderen.

3.            Daar ik zeer goed wist dat een postduif wel degelijk kanker kan krijgen, begreep ik dat verval van de ideale gezondheid, ontstaan door een deraillement in de stofwisseling, tot gevolg moet hebben dat de onderdrukker met zijn afweersysteem niet meer kan functioneren, waardoor het dan wel mogelijk wordt dat een postduif kanker kan krijgen. In dit geval is de postduif dus niet meer in een volmaakt gezonde conditie. Conclusie: aan het ontstaan van kanker gaat een deraillement in de
stofwisseling vooraf, hetgeen in verreweg de meeste gevallen een gevolg is van een onvolwaardige voeding. Hieruit volgt dat kanker geen plaatselijke ziekte is, maar een ziekte van het lichaam als geheel. Deze ziekte gaat vooraf en de tumor is een gevolg van deze ziekte.

Ziedaar de kern van mijn nieuwe zienswijze. Nu kan men zeggen: Ja, voor postduiven, maar daarom behoeft dit nog niet te gelden voor mensen. Toch wel, want het gaat om de voeding en deze voeding is bij postduiven nagenoeg dezelfde als bij mensen. Het is dus bij voorbaat helemaal niet onmogelijk dat de voorgeschiedenis van het ontstaan van kanker bij een mens dezelfde is als bij een postduif. Bewezen is dat een postduif pas kanker kan krijgen wanneer hij eerst het slachtoffer is geworden van een deraillement in de stofwisseling. Waarom zou ditzelfde niet gelden voor een mens? Waarom zou het deraillement in de stofwisseling bij een mens niet kunnen worden opgeheven door de therapeutische toepassing van de acht stoffen die door proefnemingen met de postduiven zijn gevonden? Gesteld dat dit inderdaad mogelijk is, zodat de stofwisseling van een kankerpatiënt weer volkomen gezond wordt, waarom zou het dan niet mogelijk zijn dat de mysterieuze
onderdrukker met zijn afweersysteem de kankercellen zou vernietigen? Op deze vraag kon slechts een experiment met een ten dode opgeschreven kankerpatiënt een antwoord geven. Ik heb dit bij Brinkman gewaagd, omdat de therapie volkomen onschuldig is, zodat ik in 1940 als eerste in de geschiedenis van de oncologie dit experiment heb gedaan. Het resultaat is u bekend: Brinkman werd weer gezond.

De vele verdachtmakingen, afkomstig van de oude zienswijze, gericht tegen mijn pionierswerk zijn hoogst bedenkelijk, vaak leugenachtig en zelfs misdadig, en doen zeer onaangenaam aan, omdat ze allemaal berusten op het verschijnsel dat men niet wil inzien hoe funest het is kanker uitsluitend plaatselijk te beoordelen, zonder aandacht te besteden aan de mens als geheel. Het is hier dezelfde fout als die welke herhaalde malen in de geneeskunde wordt gemaakt: men denkt veel te plaatselijk. De mens is immers geen blokkendoos, waarvan men alle stukjes op tafel kan leggen om daarna te zeggen: kijk, dit stukje is beschadigd. De levende mens daarentegen is een bewonderenswaardige eenheid, waarvan we alleen in ons denken verschillende delen van elkaar onderscheiden. De werkelijkheid daarentegen is anders, namelijk volstrekt ongescheiden. Daarom moet men niet alleen plaatselijk denken, maar ongescheiden onderscheiden.

Het is dan ook een waarschuwende passage in mijn reeds in 1958 verschenen boek De Oplossing van het Kankervraagstuk, waar ik zeg: ‘Iedere arts weet wat ziekte is, maar praktisch weten maar weinig medici wat volwaardige gezondheid is, en van welke stoffen in het voedsel deze ideale gezondheid afhankelijk is. Om deze reden hebben de medici geheel ten onrechte de verkeerde gewoonte aangenomen kanker te beoordelen en te analyseren vanuit de tumor. Dit laatste is fout. Men moet uitgaan van de ideale gezondheid, daarna zich afvragen welke stoffen het zijn die voor een ideale gezondheid in het lichaam aanwezig moeten zijn, maar in dat lichaam ontbreken tengevolge van een langdurig onvolwaardige voeding, om pas daarna conclusies te trekken omtrent de in te stellen therapie. In deze methode van denken ligt het zwaartepunt van een superieur medisch inzicht, want niemand kan een ziekte goed beoordelen zonder eerst een grondige kennis te bezitten van een normale ideale gezondheid.’
Ziedaar tevens het enorme belang van de reeds eerder genoemde experimenten met de postduiven.

Conclusie

De hierboven gegeven nadere toelichting omtrent een deraillement in de stofwisseling en het uitvallen van de onderdrukker, is op 22 april 1958 te Amsterdam, ten overstaan van de commissie Delprat breedvoerig gegeven.

1.            Postduiven kunnen geen kanker krijgen, indien de stofwisseling gezond is en de onderdrukker normaal functioneert.

2.            Zieke postduiven, die eerst ziek zijn geworden door een deraillement in de stofwisseling en het uitvallen van de onderdrukker, kunnen wél kanker krijgen.

3.            Door het opheffen van het deraillement in de stofwisseling, dus weer gezond maken van het gehele lichaam, zal de onderdrukker zijn functie hervatten en het tumorweefsel bestrijden, hetgeen bij Brinkman werd bewezen.

Zoals men ziet: mijn nieuwe zienswijze is geen theorie, maar berust uitsluitend op nauwkeurig genomen experimenten en logisch denken.
De vraag is nu: wat heeft de misdadige commissie Delprat in haar rapport
geschreven?

1.            De theoretische gedachten, die aan de Moermanbehandeling ten grondslag liggen, zijn onjuist, zowel op fysiologisch als op pathologisch gebied.

2.            Kanker en andere kwaadaardige nieuwvormingen komen wel bij duiven voor en zijn allerminst zeldzaam.

De heer Meinsma, die niet behoorde tot de commissie Delprat, maakte het nog erger. Toen hij zestien jaar na de genezing van Brinkman deze patiënt bezocht, stelde hij op onverklaarbare, zgn. wetenschappelijke wijze een nieuwe diagnose. Brinkman zou niet geleden hebben aan een groot niet te verwijderen kankergezwel, maar aan blindedarmontsteking. Gesteld dat hij zijn nieuwe diagnose wetenschappelijk kon bewijzen, dan betrapte hij daarmee de chirurg dr. Vos op zeer grove onkunde, omdat hij blijkbaar bij een operatie zelfs het verschil niet kon onderscheiden tussen een kankergezwel, dat ver naar beneden was doorgegroeid, en een blindedarmontsteking. Reden genoeg om deze onkunde terstond ter kennis te
brengen van het Medisch Tuchtcollege. De commissie deed echter precies het
omgekeerde. Ze liet de chirurg vrijuit gaan, en ik die de man had genezen, werd kapot gemaakt. Het gevolg daarvan is geweest dat tussen 1957 en 1977 circa tweehonderdduizend Nederlanders onnodig aan kanker zijn gestorven.


[1] Stoffen
met een carcinogene, of kankerverwekkende, werking.

Hoofdstuk 10 – Op finaliteit gerichte processen

Het navolgende is letterlijk
overgenomen uit mijn boek van 1958 De Oplossing van het Kankervraagstuk[1].

Het materialisme van de negentiende eeuw, dat in hoofdzaak rustte op de leer van August Comte, loste de wereld op in atomen, bewogen door eigen energie, maar gedetermineerd door de wetten van de mechanica. Men loochende het bestaan van een ordenend beginsel, een logos in de stof. ‘Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt en zonder hetzelve is geen ding gemaakt, dat is gemaakt’, dit woord van het Johannes Evangelie werd verworpen. De materialisten deden dit op grond van hun redenering dat het belichaamd zijn van een ordenend beginsel in de wereldenergie onmogelijk is, omdat het ingrijpen van een ordenend beginsel in de rij van de energetische processen een toevoeging van een kracht zou zijn, wat een vermeerdering van energie zou betekenen, hetgeen in strijd zou zijn met de kosmologische grondwet. Deze bewering, de enige basis van het materialisme, is volkomen onhoudbaar, omdat de beïnvloeding van een ordenend beginsel op de wijze van verlopen van opeenvolgende fysische processen geenszins in strijd is met de wet van energiebehoud. Immers, deze wet zegt alleen dat energie onvernietigbaar is. Als we dus vragen: zal de energie optreden in een andere vorm, wanneer zal dat gebeuren, welke vorm zal zij aannemen, waarom doet zij dat, hoe verdeelt bij een afgesloten stelsel de energie zich over de onderdelen, dan zijn dat allemaal vragen, waar de wet van energiebehoud in het geheel geen antwoord op geeft. Als bijvoorbeeld een fabrieksschoorsteen door het verzakken van de fundering omvalt, en er doet zich het wonder voor dat deze
plotseling onder een hoek van 45° blijft staan, dan neemt de wet van
energiebehoud daar volkomen vrede mee, op voorwaarde dat de kinetische energie van de schoorsteen, die verloren gaat op het moment van stilhouden, omgezet wordt in een andere vorm van energie, bijvoorbeeld warmte.
Als een auto, voortrollend met een zekere hoeveelheid kinetische energie over een vlakke weg, met al zijn inzittenden plotseling loodrecht de lucht in gaat, zodat de snelheid geleidelijk afneemt, en dit verlies van kinetische energie wordt omgezet in arbeidsvermogen van plaats, dan is dit volkomen in overeenstemming met de wet van energiebehoud. Nu moet u niet zeggen: die schoorsteen en die auto verrichten dergelijke wonderen niet. U moet vragen: waarom doen ze het niet. En dan ziet u vanzelf dat het antwoord op deze vraag volstrekt niets heeft uit te staan met de wet van energiebehoud. Door dergelijke wonderen wordt de wet van energiebehoud niet overtreden.
Hieruit blijkt voldoende hoe weinig eigenlijk de wet van energiebehoud zegt. Hij zegt alleen en uitsluitend: energie is onvernietigbaar, telkens moet voor verdwenen energie een equivalente hoeveelheid in een andere vorm zijn terug te vinden. Meer zegt de wet niet. Vandaar de stelling: het ingrijpen van een ordenend beginsel, belichaamd in de energie, waardoor het aflopen van een rij van energetische processen wordt bepaald of gewijzigd, is geenszins in strijd met de wet van energiebehoud. En waar de wereld een orde toont, die onmogelijk door een blind toeval tot stand kan zijn gekomen, daar blijkt dat ‘het Woord’ van het Johannes Evangelie niet is weerlegd, maar veeleer is bevestigd. Dat Woord is niet minder dan een ordenend beginsel.
De Bijbel zegt dat de mens is geschapen uit stof van de aarde. Stof is dood. Derhalve rijst de vraag: hoe kwam in deze dode stof het leven? Want dode stof is niet hetzelfde als stof die leeft. Stenen en machines planten zich niet voort en vertonen ook geen groei. Er is een principieel verschil, en niet, zoals sommige materialisten menen, slechts een gradueel verschil. Men lette daarvoor op de volgende beschouwing.

Overal waar wetmatige samenwerking aanwezig is, spreekt men van causaal
verband. Het water, dat zich van de bergen stort, is wetmatig gebonden aan de zwaartekracht. De zwaartekracht noemt men de oorzaak dat het water naar beneden stroomt. Op de vraag echter ‘hoe’ het water naar de dalen vloeit, welke weg het volgt, daarop geeft de zwaartekracht geen antwoord.
Talloze kronkelingen en vele watervallen kan de stroom vertonen, elk op
zichzelf causaal gebonden aan de plaatselijke omstandigheden langs de helling van de berg, zonder dat de zwaartekracht met deze toevalligheden iets te maken heeft. Alle toevalligheden, welke zich voordoen in het gehele verloop van de stroom staan stuk voor stuk op zichzelf en hebben niets te maken met elkander. Op elk punt van de stroom hebben dus de zwaartekracht en de plaatselijke toevalligheden een werking op het water, onafhankelijk van elkaar. Zonder onderling verband werken ze gezamenlijk in op het water en bepalen de richting van de stroom. Op de vraag hoe het water van de bergen stroomt, vinden we dan ook als antwoord, dat elk punt van de stroom causaal bedongen wordt door een constellatie van factoren, welke factoren geheel toevallig en zonder orde tot een constellatie zijn geworden. De factoren vertonen geen onderling verband. Onder constellatie-causaliteit verstaat men daarom het toevallig samenwerken van verschillende factoren tot een gevolg, waarbij dus de factoren onderling geen enkel verband vertonen, maar geheel ongeordend naast elkander staan of op elkander volgen.
Begrijpelijk is dat deze vorm van causaliteit, juist door het niet geordend
zijn van de factoren, slechts chaotisch kan werken, en dat, zolang er geen
‘ordenend’ beginsel optreedt, dat de factoren van de niet-geordende
constellatie organiseert tot een wel-geordende constellatie, het gevolg van de oorzaak steeds chaotisch zal blijven. Alleen als een ordenend beginsel de niet-geordende factoren voegt in een wel-geordend verband zal uit de chaos een kosmos verschijnen. Onder ordenende causaliteit verstaat men daarom een causaal moment, werkende binnen een niet-geordende constellatie van factoren, met zodanige invloed op deze constellatie, dat een bepaalde orde intreedt, waardoor de chaotische afloop van de processen radicaal wordt gewijzigd, en een geordend resultaat wordt geschapen dat verband houdt met het causale moment.
Door de constellatie-causaliteit stroomt het water van zijn oorsprong naar het dal. Het is een niet-geordende constellatie. Nu komt de mens als bouwmeester en ordent deze constellatie. De constellatie-causaliteit wordt daardoor ondergeschikt gemaakt aan de ordenende causaliteit. En zie: talrijke fabrieken worden door de stroom van het water gedreven. Niet planloos-chaotisch stroomt thans het water naar beneden, maar gereguleerd door schepraderen en roterende assen. De factoren zijn daarbij dezelfde gebleven, de fysische wetmatigheid van hun werkwijze is niet gewijzigd, er is alleen orde gebracht in het chaotisch spel: ze zijn dienstbaar gemaakt aan een hoger verband. Indien men een hoeveelheid stenen mechanisch verplaatst, zonder enige orde of onderling verband, ontstaat er geen huis. Alleen als in deze mechanische verplaatsing door de architect een beeld wordt gebracht, ontstaat een gebouw. Daarbij wordt aan de factoren zelf
niets veranderd; de wetmatigheid van hun werkwijze wordt volstrekt niet
gewijzigd. Integendeel: het zijn dezelfde factoren met dezelfde werkwijze, maar thans geordend in een zodanig verband, dat door deze geordende samenwerking en geordende opeenvolging, een hogere werking en een hoger resultaat wordt bereikt. Wat dus nieuw is, zijn niet de factoren, noch hun werkwijze, maar het beeld. Elk van de factoren is getreden in dienst van het beeld. Zo schiep ook, volgens het Evangelie van Johannes, het Woord de mens uit het stof der aarde, naar Zijn beeld. Dit beeld is de grondslag van de vorm. Onder vorm versta ik hier het complex van alle morfologische eigenschappen. En deze vorm maakt de functies van het organisme mogelijk.
Het is de taak van de geneeskunde om de wetmatigheid, de constructies en de
regulaties van het menselijk organisme te onderzoeken en te beschrijven, want de wetenschap kan deze wetmatigheid slechts beschrijven, echter nimmer verklaren. Daarbij blijkt dat het leven een andere wetmatigheid vertoont dan de anorganische natuur. Wel gaat het leven gepaard met talloze fysische en chemische eigenschappen, maar deze eigenschappen vormen niet een toevallige ongeordende constellatie van factoren. Integendeel: er is ordenende causaliteit binnen deze chemische en fysische werkwijze. De ordenende causaliteit is dominerend aan de anorganische wetmatigheid, die ze in zich verenigt. De ordenende causaliteit richt de verschillende factoren op een bepaald resultaat.

Was dit richten niet aanwezig dan zou een organisme nooit een organisme zijn geworden; dan zou het hoogstens zijn gekomen tot een opsomming van oneindig veel niet-samenhangende factoren. Maar juist omdat elk van deze factoren met de hem eigen wetmatige fysische of chemische werkwijze door de ordenende causaliteit wordt gericht op een georganiseerde samenwerking, en aldus elk van de factoren in dienst wordt gesteld van de totaliteit met een hogere wetmatige werkwijze, juist daardoor ontstaat het organisme. Het worden van een organisme is dus gericht op een zeer bepaald resultaat. Ziedaar wat wij moeten verstaan onder een op finaliteit gericht proces. Dit geldt niet alleen voor het organisme als geheel, maar evengoed voor de enkelvoudige cel. Datgene wat wij leven noemen is een complex van op finaliteit gerichte processen, die zoals gezegd, wel gepaard gaan met talloze fysische en chemische eigenschappen, maar zelf niet worden
gevormd door deze chemische en fysische werkwijze.
Het leven op aarde is niet vanzelf ontstaan uit de dode stof door toeval, maar door ordenende causaliteit die anorganische wetmatigheid dienstbaar heeft gemaakt aan organische wetmatigheid. Wordt dit dienstverband verbroken, dan gehoorzaamt elk van de factoren niet langer aan de hogere organische wetmatigheid van het geheel, maar alleen nog aan de haar eigen anorganische wetmatigheid. De op finaliteit gerichte processen houden op te bestaan. Dan ziet men de organen, die tevoren nog samen leefden, afzonderlijk sterven. Het organisme valt uiteen in oneindig veel niet samenhangende factoren: de toestand van het kadaver treedt in. Het fundamentele verschil tussen dood en leven bestaat dus hierin, dat een door het Woord gegeven ‘beeld’, door middel van ‘op finaliteit gerichte processen’, werkzaam is in de stof. Zolang deze processen werkzaam zijn, is er leven. Doch zonder deze processen is het lichaam dood.
Een organisme is een stoffelijke realisatie van het beeld dat er aan ten
grondslag ligt. Het is, volgens het Griekse Evangelie, een stoffelijke
realisatie van ideële preformatie. En deze realisatie komt tot stand door op finaliteit gerichte processen. Zoals een gebouw in het brein van de bouwmeester als beeld reeds aanwezig is, voorafgaande aan het moment waarop de bouwlieden met de arbeid beginnen, zo ook is het organisme als beeld reeds aanwezig in de kiem waaruit het ontstaat. Aristoteles sprak daarom van ‘entelechie’ en verstond daaronder dat het doel van de ontwikkeling als plan in de kiem aanwezig is.
Een levend organisme is het resultaat van het beeld dat er aan ten grondslag ligt. Wat is nu het mysterieuze in dat beeld? Dat mysterieuze is een bijzondere vorm van weten, namelijk het weten van de richting. Het beeld weet hoe het langs een vaste richting een zeer bepaald organisme moet bouwen. Het werkt planmatig en doelmatig door middel van op finaliteit gerichte processen. Dit weten is niet ontstaan door ervaring; bij de mens zeker niet door het verstand, maar het is a priori gegeven. Daarom heeft dit weten een aparte naam, namelijk instinct.
Zodra een vogel begint te broeden worden zijn eieren gebracht op de temperatuur van het bloed. Deze verwarming is de laatste factor die nodig is om het ontwikkelingsproces te doen beginnen. De verwarming is niet de oorzaak van het ontwikkelingsproces, maar zij is uitsluitend een toevoer van energie die nodig is voor de arbeid die tijdens het ontwikkelingsproces wordt verricht. Van dit op finaliteit gerichte proces is het beeld de ordenende causaliteit. Er is hier volstrekt geen sprake van een planloos chaotisch worden tengevolge van een constellatie-causaliteit. Waar we hier mee geconfronteerd worden is ordenende causaliteit die inherent is aan het beeld. Dat beeld bezit de wetenschap om het lichaam te bouwen. Deze wetenschap is a priori gegeven kennis van datgene wat gemaakt moet worden, alsmede hoe het gemaakt moet worden. Zonder deze a priori gegeven kennis is het beeld niet in staat het kuiken in het ei te construeren.
We kunnen nog een ander voorbeeld nemen, namelijk de eicel van een kikvors.
Zodra door deling van deze eicel 32 cellen zijn gevormd, kunnen deze cellen nog van elkander worden gescheiden, zodat er 32 kikvorsen ontstaan. Probeert men ditzelfde spel als er meer dan 32 cellen zijn gevormd, dan stort de gehele constructie in elkaar. Het einde is de dood van alle cellen. Dit betekent dat na de vorming van 32 cellen ‘de bijzondere vorm van weten’ een arbeidsverdeling ondergaat. Hierdoor ontstaan de richtlijnen van de op finaliteit gerichte processen. Elke richting krijgt als het ware een schema dat als een opdracht moet worden uitgevoerd. Aldus ontstaan achtereenvolgens de verschillende weefsels op de juiste tijd en op de juiste plaats, totdat alle organen zijn gevormd. Deze organen vormen tezamen het organisme, echter niet als een planloos chaotisch resultaat van een constellatie-causaliteit, maar als een ‘lichaam als geheel’, waarvan de ongescheiden, doch onderscheiden onderdelen een samenwerking en een harmonie vertonen die ons bij elke studie telkens opnieuw vervullen met de diepste bewondering.
Naar mijn mening is nu alle twijfel uitgesloten. Men kan er niet aan ontkomen: de ontwikkeling van een organisme, dus datgene wat we leven noemen, is een complex van op finaliteit gerichte processen. Doch dan rijst onmiddellijk de grote vraag of deze verbluffende bouwkunde blijft voortbestaan nadat het organisme is voltooid. De ervaring leert dat dit in sommige gevallen inderdaad het geval is. In het zeewater heeft men bepaalde organismen ontdekt die men in de letterlijke zin des woords kan vierendelen. Door de verbluffende bouwkunde ontstaan daarna vier complete dieren. Het verschijnsel behoort echter tot de zeldzaamheden.
Over het algemeen genomen kan men zeggen dat de genoemde bouwkunde zich na de voltooiing van het organisme beperkt, en wel tot datgene wat we krachtens onze ervaring betitelen als regeneratievermogen. Het is dit regeneratievermogen dat dag en nacht in het menselijk organisme een grote activiteit ontplooit. Elke minuut worden duizenden cellen geboren ten behoeve van de zelfvernieuwing van het organisme. Maar dan staat het ook onomstotelijk vast dat, zowel tijdens de wording van het menselijk lichaam, als tijdens het leven van het volwassen individu, in dat organisme voortdurend processen plaats hebben, die we moeten betitelen als op finaliteit gerichte processen. De bijzondere vorm van weten gaat in een menselijk organisme vooraf aan het weten van het verstand. De mens
maakt niet met zijn verstand de biljoenen cellen van zijn organisme. Het is omgekeerd: eerst maakt de bijzondere vorm van weten de cellen en de organen, dus ook de hersenen, en dit bouwwerk maakt het denken en het bewuste weten mogelijk. Op grond daarvan moet men dan ook de wijsbegeerte gelijk geven waar zij zegt: er is meer wijsheid in het vege lijf, dan in het verstand van de grootste geleerde. Het menselijk verstand is slechts in staat om een gedeelte van de totale werkelijkheid wetenschappelijk te doorgronden. Dat gedeelte is het delfstoffenrijk. Zolang het verstand zich bezig houdt met dat delfstoffenrijk kan het zich inderdaad verrijken met kennis over allerlei stoffen en hoedanigheden van dat rijk. Maar zodra het een poging waagt om de op finaliteit gerichte processen, en daarmede ook het leven, wetenschappelijk te doorgronden, dan moet dat verstand terstond zijn onbevoegdheid daartoe erkennen. Deze opgave is voor het verstand even onmogelijk als lezen en schrijven voor een dier. Het dier bezit geen orgaan dat daarop is berekend. Evenmin is het verstand van een mens berekend op het wetenschappelijk doorgronden van op finaliteit gerichte processen.
Wat is nu het wezenlijke verschil tussen enerzijds de bijzondere vorm van
weten, welke ten grondslag ligt aan elk levend organisme, en anderzijds het
wetenschappelijk weten van het verstand? Weliswaar zijn zij twee verschijnselen die inherent zijn aan het levend organisme van de mens, maar zij betekenen volstrekt niet hetzelfde. De bijzondere vorm van weten is een onmiddellijke manifestatie in de materie, voor zover deze toebehoort aan de binnenwereld. Het weten van het verstand daarentegen werpt zich op de materie in de buitenwereld. Zij zijn dus beide gericht op de materie. Het fundamentele verschil is echter gelegen in het verschijnsel dat de bijzondere vorm van weten de materie veel hoger organiseert dan het weten van het verstand. De eerste organiseert de materie tot organen, dat zijn dus levende werktuigen. De tweede organiseert de materie tot mechanische constructies, dat zijn dus dode werktuigen. Doch beide, de levende werktuigen en de dode werktuigen, staan in dienst van dezelfde
levensdrift.
Het moge hiermede duidelijk zijn waarom het verstand van de mens niet in staat is de bijzondere vorm van weten wetenschappelijk te doorgronden. Het verstand kan dat nooit, omdat de hamer nooit de hand kan vatten waardoor hij zelf wordt gedreven. Hoe kan de hamer zich verbeelden zelf de ingenieur te zijn? Zo kan ook het verstand nooit datgene omvatten, waardoor het zelf is omvat. Anders gezegd: het verstand van de mens is niet berekend op het wetenschappelijk doorgronden van de op finaliteit gerichte processen in een levend organisme. Het verstand moet deze processen dus zonder meer als een biologisch verschijnsel accepteren. Er is echter een lichtpunt. Immers, onze conclusie luidde: leven is een complex van op finaliteit gerichte processen, die gepaard gaan met talloze fysische en chemische eigenschappen, maar die zelf niet worden gevormd door deze chemische en fysische werkwijze. De op finaliteit gerichte processen zijn dus ten nauwste betrokken bij de stofwisseling. En de stoffen, die gebruikt of verbruikt worden in deze voortdurende wisseling, zijn ons voor een groot deel bekend. Al zijn we dus niet in staat de op finaliteit gerichte processen, op zichzelf genomen, wetenschappelijk te doorgronden, we hebben
daarentegen wél kennis omtrent de stoffen die er mee gemoeid zijn.
Ook weten we dat bij aanwezigheid van de – thans bekende – onontbeerlijke
stoffen de op finaliteit gerichte processen een normaal eindresultaat zullen bereiken, hetgeen betekent: een resultaat met een normale structuur en een normaal gedrag, doch dat bij een chronisch gebrek aan de bekende onontbeerlijke stoffen, de op finaliteit gerichte processen zullen derailleren, zodat het eindresultaat zich zal kenmerken door een afwijkende structuur en een afwijkend gedrag. Het is dit principe dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van kankercellen.
Het punt waar het bij de vorming van kankerweefsel om gaat, is de stormachtige activiteit van het regeneratievermogen, het feit dat leven een beginsel is dat niet onderbroken kan worden door stilstand, en wachten totdat de onontbeerlijke stoffen er zijn. Woekerweefsel heeft zijn uitgangspunt in het verschijnsel dat de voortsnellende trein van het biologische leven, door een tekort of door gebreken aan het onontbeerlijke materiaal, uit zijn richting gaat en derailleert.
Uit het voorgaande moge het voor een ieder duidelijk zijn dat ik boven het
modern wetenschappelijk denken ben uitgegaan, door de toepassing van het
klassiek wijsgerig denken. Zij die dit uitgaan boven de zuivere causale methode van de wetenschap niet gedogen, zullen vanzelfsprekend het door mij gegeven betoog betitelen als onwetenschappelijk. Maar omgekeerd krijgen zij van mij het verwijt, dat ze door middel van een gereduceerd denken de levensprocessen willen wringen in een schema van louter fysische en chemische processen, zonder te willen inzien, dat het delfstoffenrijk een basis is waarop en waarboven een tweede verdieping is gebouwd: namelijk de verdieping van het organisch leven, die men alleen kan betreden als men de sleutels gebruikt die hier toegang geven. Deze sleutels zijn in de eerste plaats ordenend beginsel, entelechie en op finaliteit gerichte processen.
Zonder deze sleutels ontnemen wij ons zelf elk dieper inzicht in de levensprocessen. Immers, wie zal er zich aan wagen het wordingsproces van een kuiken in een ei zuiver wetenschappelijk door de causale methode te verklaren? Toch niemand! Doch dan is ook de wording van de afzonderlijke cellen niet wetenschappelijk door de causale methode te verklaren. Maar dan kan de vraag worden gesteld: Indien de wording van normale gezonde cellen niet wetenschappelijk is te verklaren, hoe kan men dan verlangen dat iemand een uitsluitend wetenschappelijke verklaring geeft van de wording van kankercellen?

De hier bestaande moeilijkheid kan naar mijn mening slechts worden opgelost
indien we het kankervraagstuk benaderen:

1.            door middel van het klassiek wijsgerig denken. Langs deze weg vonden we reeds het principe dat ten grondslag ligt aan het ontstaan van kankercellen.

2.            door middel van het modern wetenschappelijk denken. Langs deze weg kunnen we nagaan wat de gevolgen zijn van het niet – of in onvoldoende mate – aanwezig zijn van de bekende 8 stoffen in het organisme.


[1] De Oplossing van het Kankervraagstuk. C. Moerman, arts te Vlaardingen.

1e uitgave augustus 1957. 2e uitgave november 1958 (aangevuld met een voordracht gehouden te Amsterdam op 22 april 1958.